Een lerende instelling

Opinie | de redactie
14 maart 2017 | Ondanks zijn omvang wordt het mbo als onderwijssector lang niet altijd goed gekend. Een reeks bijdragen van lectoren en hoogleraren op ScienceGuide brengt daar verandering in. Ellen Klatter (Hogeschool Rotterdam) en Marc van der Meer (Tilburg University) trappen daartoe af.
(foto: Denise Krebs)

Recent is door de kenniskring van lectoren en hoogleraren beroepsonderwijs een serie position papers opgesteld voor het Ministerie OCW. Ook is dit voorjaar bij Springer een internationaal handboek over het Nederlandse mbo verschenen. Dit is aanleiding voor het netwerk om een serie bijdragen te schrijven voor ScienceGuide. In de komende bijdragen gaat het ondermeer over de lerende mbo-instelling, onderwijsteams, de lerende regio, de mbo-docent, leren en innoveren, onderzoek en ontwikkeling, en leerlingenstromen. U leest het eerste artikel in de reeks hieronder:

Het onderwijs is continu in beweging, zeker het middelbaar beroepsonderwijs. Vele innovaties zijn gepasseerd en nog vele zullen volgen. Welke elementen zorgen er nu eigenlijk voor dat onderwijsvernieuwingen succesvol worden vormgegeven? In deze eerste bijdrage beschouwen we het lerend vermogen van mbo-instellingen.

Volgens het professioneel statuut van het mbo is een onderwijsteam de centrale eenheid van handelen; ieder team heeft een leidinggevende, waarmee de gezagsverhouding is vastgelegd. Binnen het mbo zijn docenten als team derhalve verantwoordelijk voor de competentieontwikkeling van studenten. Verder dient een team de ontwikkelingen in het werkveld, de context waarvoor ze opleiden, te herkennen en vertalen in het ontwerp en uitvoering van een curriculum.

Niet alleen wat, maar ook waartoe 

Maar waartoe? Op de politieke agenda is het wat steeds voorschrijvend gebleken (denk aan de landelijke kwalificatiedossiers, centrale examens, nieuwe profielen), terwijl de maatschappelijke context en de arbeidsmarkt sterk veranderen. Het waarom en waartoe van het beroepsonderwijs is daarmee de laatste jaren teveel uit het oog verloren. Onderwijspedagogiek is onderwijseconomie geworden en daarmee zijn economische waarden de pedagogische waarden sterk gaan domineren. De vraag waartoe is meer en meer op de achtergrond geraakt, terwijl docenten zich daardoor juist verbonden voelen.

Wat goed beroepsonderwijs is, blijft onbetwist een normatieve kwestie. Het gaat in dit verband niet om effectief of doelmatig onderwijs, maar om de vraag effectief voor wie, en effectief voor wat? Socioloog Richard Sennett stelt in ‘de ambachtsman’ terecht dat vaardigheden geen trucjes zijn: 21st century skills leveren geen recept op voor flexibele, overal inzetbare beroepsbeoefenaren. Het middelbare beroepsonderwijs dat onderdeel is van de continentaal-Europese traditie van brede kwalificatievorming, is daarom bij uitstek aangewezen om toekomstbestendig vakmanschap en ondernemerschap te ontwikkelen.

Of zoals de VSNU/ VH het verwoordde: “Kennis zonder diepte, vaardigheid zonder inzicht, dat is kwetsbaar en soms zelfs betekenisloos. Kennis tegen de onwetendheid en tegen de onverschilligheid! Maar ook tegen de uitsluiting en de onderhuidse discriminatie en tegen ondemocratische sentimenten. Daarom is de persoonsvorming, of om met filosoof Gert Biesta te spreken subjectwording, zo belangrijk. Het is de ondergrond waarop de professional staat. Studenten moeten samen met hun docenten daaraan kunnen werken.” Het vraagt eveneens een stevige identiteit van de docent.

Professioneel kapitaal

De wijze waarop professionals hun generieke vaardigheden inzetten is altijd verbonden met hun persoonlijkheid en houding, en ingebed in de context en ‘mores’ van een beroepspraktijk. En juist om die persoonlijkheid in relatie met de beroepsvaardigheid moet het in het beroepsonderwijs gaan. Daartoe is het begrip ‘professioneel kapitaal’ van belang. Dit begrip, gemunt door Andy Hargreaves en Michael Fullan, valt uiteen in besluitvormingskapitaal (waar in de organisatie worden besluiten genomen?), sociaal kapitaal (hoe werken we samen?) en menselijk kapitaal (wat zijn de talenten van individuele medewerkers?).

Een organisatie kan niet zomaar leren, de betrokkenen moeten daarvan het collectief belang herkennen en open staan voor onderlinge feedback. Dat veronderstelt ook dat de schoolleiding verantwoordelijkheden delegeert en onderwijsteams op decentraal niveau faciliteert met handelingsruimte en tijd. Zij moeten in afstemming met het werkveld kunnen experimenteren en vernieuwingen uitvoeren. Binnen de school moeten de resultaten worden gedeeld, dat vraagt om werkvormen waarbij het ‘nieuwe wiel’ naar andere plekken doorrolt.

Dat onderwijs geen eenmanszaak is, is binnen het mbo geen issue: het gaat juist om de samenwerking. Zij-instromers brengen kennis van het werkveld binnen, en leden van het onderwijsteam werken samen met de beroepspraktijk. Menselijk kapitaal en sociaal kapitaal lopen dus als het ware in elkaar over. Thema’s als competentieontwikkeling van studenten, passende vormen van onderwijsdesign, begeleiding en beoordeling, vragen om uitwisseling van visie, van onderwijskundige principes en van de bijbehorende effecten op studiesucces. En dat is nog niet alles.

Onderwijzen is ook opvoeden

Het docentschap behelst ook opvoedende aspecten. Immers, adolescenten zijn dan wel geen kinderen meer, maar moeten zich nog sterk ontwikkelen tot jonge volwassenen met een gezond zelfbeeld en een beargumenteerde visie op de maatschappij. Daarnaast vraagt het (werk)veld om een attitude waarmee de student zich kan manifesteren als beginnend beroepsbeoefenaar. Tegelijkertijd moeten veel leerlingen worden bijgespijkerd op het terrein van taal en rekenen.

Een docent in het mbo is derhalve veel meer dan een vakdocent alleen. Om al deze taken uit te kunnen voeren, hebben individuele docenten elkaar nodig. Dat maakt dat individuele docenten zich onderling verbonden voelen, en een team vormen. Een hecht team met een sterk pedagogisch vakmanschap komt tot de beste prestaties. Professionalisering van docenten moet daarom ook aandacht hebben voor de professionalisering van het hele team. Maar wat maakt nu dat een hecht team ook lerend is?

Als we inzoomen op het leerproces van docenten, dan is er gerichte samenwerking en terugkoppeling van leerprocessen nodig. Daarbij gaat het om het continu kennen, herkennen en gezamenlijk verbeteren van elkaars onderwijspraktijk, op school of op de werkvloer. Dat vraagt om moed en bewust vertrouwen. Bij elkaar kijken en elkaar aanspreken op het gebruik van bijvoorbeeld actieve werkvormen, op het pedagogisch klimaat, of om met een kritische blik de beoogde effecten te onderzoeken. Uitwisseling hierover komt vooral tot stand door participatie en communicatie.

Dit voert terug naar de centrale gedachte van de Amerikaanse onderwijskundige John Dewey. Zijn denkbeelden over participatie maken duidelijk hoe mensen leren in sociale verhoudingen; het laat zien dat participatie leidt tot een transformatie van ideeën en emoties, dat bijdraagt aan het begrijpen van de ander. Pas als er een gedeelde en gemeenschappelijke visie is ontstaan over wat kwaliteit van onderwijs inhoudt, is er sprake van echte teamvorming.

Succesvolle doorstroom

Studiesucces is in deze opvatting een meervoudig begrip; het gaat om het succes van de student, en daardoor dat van het onderwijssysteem. Juist op de scharnierpunten van het beroepsonderwijs blijken studenten uiterst kwetsbaar. Instromers vanuit het vmbo hebben vaak moeite om zich aan te passen aan de andere context van het mbo. Tegelijkertijd blijkt dat een groot deel van de mbo-doorstromers moeite heeft met de overstap naar het hbo.

Als lerende instelling zou het mbo zich daarom ook moeten richten op de vraag wat de succesfactoren zijn voor een vloeiende doorstroom; welke studenten stromen in vanuit het vmbo, wat is hun ontwikkelingsniveau en welke (leer)competenties zijn zij (nog niet) meester? Ditzelfde geldt aan het eind van de mbo-opleiding; over de curriculaire samenstelling, het competentieniveau en het leerpotentieel is een heldere afstemming nodig van het mbo met het hbo. Daarvoor moet men elkaar tenminste behoorlijk goed kennen.

Er zijn goede voorbeelden van gerichte inhoudelijke aansluiting, zoals bij het Calvijn College in Amsterdam, het groene onderwijs of de doorlopende leerlijn in de technieksector. Steeds komt hier de vraag naar boven of het vervolgonderwijs werkelijk geïnteresseerd in de ambities en talenten van de student die zich aanmeldt? Ook van belang is of de inhoudelijk en bestuurlijk gescheiden onderwijssectoren, v(mb)o, mbo en hbo tot een sluitende visie kunnen komen.

De laatste jaren zijn vernieuwingen rondom de examens vmbo, de nieuwe kwalificatiestructuur in het mbo, en de verhoogde eisen van het hbo, allemaal separaat van elkaar ontwikkeld. Een lerende instelling vraagt daarom ook om bestuurlijke samenwerking; in de kolom vmbo – mbo – hbo, en in horizontale lijn met het werkveld. Dit alles ondersteund door adaptief, vooruitdenkend bestuur vanuit de politiek.

De recente brief Sterk beroepsonderwijs (februari 2017) van de Minister en Staatssecretaris van OCW biedt daartoe een eerste aanzet. De gerichte samenwerking tussen docenten, besturen en maatschappelijke organisaties moet ten goede komen aan de doorstroom en ontwikkeling van studenten en de uitval hanteerbaar maken.

Slot – het zijn, veronderstelt het hebben van een lerende instelling 

Onderwijskwaliteit, gerealiseerd door een lerende instelling, wordt in deze visie niet beperkt tot onderwijsrendement alleen, maar heeft ook oog voor de persoonlijke vorming van studenten. Als de overheid en het lokale schoolmanagement een daadwerkelijk lerend onderwijs bestel willen faciliteren, moet er ruimte zijn voor onderwijsteams om met het bedrijfsleven op dit terrein experimenten uit te voeren en op basis daarvan de eigen onderwijspraktijk continu te verbeteren.

In lijn met de denkbeelden van Dewey gaat het dan in de communicatie niet om een ‘veilige overdracht van stukjes informatie’ van de ene persoon naar de andere, veeleer is dit een proces waarin gezamenlijk betekenis wordt gevormd en gedeeld: het samen beelden ontwikkelen. Communicatie is zo gezien een ontmoeting van subjecten, niet een uitwisseling tussen objecten.

Dit zien we bij onderwijsteams terug in de waardering van intervisiesessies en ook bij gerichte horizontale uitwisselingen tussen onderwijsteam en werkveld. Bij deze vormen gaat het niet alleen om het leren door de teamleden, maar draagt de ontmoeting ook bij aan een ‘sense of belonging’, de belangrijkste voorwaarde voor succesvol studeren en ontwikkelen!

Ellen Klatter is lector Studiesucces en lector Versterking Beroepsonderwijs  aan de Hogeschool Rotterdam. Marc van der Meer is bijzonder hoogleraar Onderwijsarbeidsmarkt bij ReflecT/Tilburg Law School. De volgende bijdrage zal op dinsdag 28 maart gepubliceerd worden.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK