Opleiden met zelfbeschikkingsrecht

Nieuws | de redactie
10 februari 2016 | “Als je gaat studeren ben je ingeschreven voor een opleiding. Deze wettelijke terminologie duidt al aan: de opleiding is dé onderwijskundige centrale van HBO en WO.” WHW-kenner Peter Kwikkers zet daarom tien spotjes aan die de wens de opleiding weer centraal te krijgen kunnen helpen.

Studenten studeren aan een instelling en zijn ingeschreven voor een opleiding. Deze terminologie en vele andere wetsregels, duiden dat opleidingen niet alleen uitvoeringseenheden zijn, maar de centrale onderwijskundige èn centrale sturingsorganen van universiteiten en hogescholen. Aan de opleiding moet alle onderwijsbeleid en onderwijsrecht kunnen hangen dat erover wordt uitgestort. Evaluaties ex ante of opleidingen een beleidsverandering kunnen accommoderen worden echter nooit gehouden.

Hieronder staan tien spotlichten op de opleiding. Die belichten haar positie vanuit verschillende gezichtshoeken en onderbouwen dat de opleiding bestuurlijk centraal moet komen te staan.

Spot 1. Opleiding in Modules

Vanaf 1975 raakt de modulaire opbouw van opleidingen in zwang. Voordien werden per semester meestal twee of drie monstertentamens gehouden. De honderden hogescholen werken, tot 1986 onder de knoet van de Wet op het voortgezet onderwijs, nog lang in jaarklassen. Ingeschreven aan een universiteit, kon men in principe bij elk college over elk vakgebied binnenlopen. Dat is nu wel anders.

Studiepunten en onderwijseenheden zijn in 1992 voor het eerst geregeld in de WHW. Een studiepunt stond gelijk aan veertig uur studiebelasting; een studiejaar aan 42 studieweken, dus 42 studiepunten. Met het Bolognaproces is Europawijd het European Credit Transfer System geïntroduceerd. Bij de invoering van de bama-structuur in 2002 is daarom de 60 studiepunten per normjaar in de wet opgenomen, nog steeds gebaseerd op de 1.680 uren die de normstudent jaarlijks fictief aan studie besteedt. Dit systeem maakt het ‘meenemen’ van gehaalde tentamens naar andere universiteiten en hogescholen in binnen- en buitenland en het volgen van een ‘vrije studierichtingen’ (nu artikel 7.3d) gemakkelijker. Studiepunten zijn ook nuttig om opleidingen overzichtelijker te organiseren, bij internationale uitwisseling, voor gezamenlijke opleidingen, etc.

Spot 2. Sprokkelrecht van Studiepunten

Deze opzet met de “verklaring” van artikel 7.11, vijfde lid, als puntje op de i, wordt toenemend onderbenut. Dat komt o.a. omdat examencommissies, al of niet in stilzwijgende opdracht van hogerhand, benauwd zijn om vrijstellingen te geven voor elders gehaalde tentamens. Zij denken bovendien vaak dat de getentamineerde stof wat inhoud betreft overeen moet komen met onderwijseenheden die zijzelf tentamineren: een misvatting die de inefficiënties in het bestel vergroot en het ‘sprokkelrecht’ van studenten aantast omdat die van artikel 7.11 meestal niet op de hoogte zijn.

Vrije studierichtingen waren en bleven altijd uitzonderingen o.a. vanwege het civiel effect dat een getuigschrift moet hebben. Voor een advocaat, arts, accountant, fysiotherapeut geldt ook dat die bij afstuderen een bepaalde kern aan kennis en vaardigheden moet bezitten; beroepsvereisten beperken logischerwijs de vrijheid om onderwijsmodules te kiezen. Niettemin moeten de sprokkel- en doorstromingsrechten opnieuw in de wet worden uitgelijnd om – binnen kwaliteits- en niveaugrenzen – studenten meer ruimte te geven om hun eigen curriculum te bepalen. Uitwerking kan alleen op opleidingsniveau. (En dus kan accreditatie uiteindelijk toch alleen op instellingsniveau geschieden).

Spot 3. Inrichtings- en Keuzevrijheid

Basisvragen zoals van en voor wie de opleiding eigenlijk is, houden verband met het beschikkingsrecht van individuele studenten en hun cohort enerzijds, en onderwijsstaf en/of wetenschappelijk staf anderzijds. Van de grondwettelijke onderwijsvrijheid en de WHW-bepaling dat de academische vrijheid aan de instelling in acht moet worden genomen, blijkt tegenwoordig weinig zeggingskracht uit te gaan. Dit kernpunt voor de uiteindelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, wordt nog maar door weinigen doorgrondt. Een professioneel statuut voor docenten, opgenomen in wetsvoorstel 32 396, zal dit niet verbeteren; integendeel. Dat geldt ook allerlei onderwijsvernieuwing, experimentjes en modernismen. Als die al de implementatiefase halen, zijn ze doorgaans een kort leven beschoren.

Spot 4. Afpakken studiepunten eenvoudiger?

Het beleid van instellingen en de opvatting van de minister omtrent geldigheidduurvervallen van studiepunten zijn bizar. Het juridische (en morele) antwoord op deze rechtsvraag was al niet voor abuis vatbaar; alleen voor kwade wil. Daardoor waren Kamerleden gedwongen tot vragen, een motie (31 288 nr. 506) en een amendement (34 251, nr. 80, tvv 69, tvv 9). In eerste instantie rammelde dit amendement omdat het trachtte te verbeteren wat al goed was geregeld doch verkeerd wordt uitgevoerd. Dit zou leiden tot verzwakking van de rechtspositie. De Kamerleden werden daarvoor gewaarschuwd en konden dit nog corrigeren. De hoofdregel dat de geldigheidsduur van een gehaald tentamen onbeperkt is, wordt nu weer geborgd. Maar het staat nog open of de nieuwe tekst dat een tentamen mag vervallen als de getentamineerde kennis, inzichten of vaardigheid “aantoonbaar is verouderd”, in de praktijk toch niet een juridische verzwakking betekent. Bovendien wijken tekst en toelichting van het amendement op een detail zo van elkaar af dat dit juridisch relevant is. Zo blijft er ruimte voor onbedoelde wetuitleg en dus voor onzekerheid.

Spot 5. Collegegeld per vak

In plaats van steeds hoger collegegeld en vele (vermeende) rendementverhogende maatregelen is vijf jaar terug een gemengd inschrijfgeld-tentamengeld geopperd: om het jaarcollegegeld te berekenen op basis van een vaste voet voor het onderwijs, plus tentamengeld, min gedeeltelijke restitutie als het tentamen is gehaald. Dat idee is kennelijk blijven hangen maar niet geheel begrepen. Het is immers evident dat de door studentenbonden bepleite flexstudent en collegegeld per module, de fundamenten van de opleiding  vernietigt. Als (intern) geconsumeerde onderwijseenheden worden gefinancierd, gaat de opleiding verloren als centrale entiteit en zegel op een studie. Met financiële onzekerheden op het niveau van onderwijseenheden als gevolg, kan een fatsoenlijke ho-instelling onmogelijk functioneren. Collegegeld per onderwijseenheid, afgesproken in een bijzonder verbond van UvA, LSVb en de regeringspartijen, kan om technische en juridische redenen niet lukken en brengt de financiële positie van de hele instelling in gevaar. Als men ook de juridische valkuilen, uitvoeringsproblemen en effecten overziet, is duidelijk waarom de keuzemogelijkheid voor collegegeld per vak een beroerd voorstel is: voor student, docent, onderzoeker en instelling. Goed idee of niet, en al denken initiatiefnemers hier anders over: dit mag niet zonder wetswijziging of nòg een experimenteer-amvb.

Spot 6. Excellentiearrogantie of Kansgelijkheid

Kort voor Kerst 2015 berichtten media over een klacht van IKEA-personeel aan oprichter Kamprad. Er zou angstcultuur en doorgeslagen rendementsdenken heersen. Dat zulke geluiden eerder in het ho zijn vernomen is niet onlogisch: daar is ook IKEA-denken: ‘de kwaliteit die u gewend bent, alleen veel goedkoper’. Excellentiepretentie tegen bodemprijs wordt gezien in (verborgen) toelatings- en selectiebeleid, beperking tot de master, uitbreiding bsa, verval van studiepunten en allerlei predicaten. Dit instrumentarium van uitsluiting leidt tot ongefundeerde zelfverheerlijking en contraproductieve druk op onderwijsstaven en duidt op een teloorgang van emancipatie- en integratiebeleid. Of honours-trajecten beter onderwijs en betere afgestudeerden opleveren, is onzeker; duidelijk is wel dat gelijke ontplooiingsmogelijkheden zijn opgeofferd als het bereiken van het vereiste niveau iets langer duurt dan ‘de norm’. Studentenbonden zaten vaak te slapen.

Spot 7. Schaf bama-structuur af

De wettelijke structuur van opleidingen veroorzaakt problemen. De bama-structuur (niet verwarren met BaMa-titulatuur) is na een experimentele periode het bamaad-stelsel geworden, waarbij het associate degree-programma (nog) ondeelbaar onderdeel van een hbo-ba is die deels in en door een roc kan worden verzorgd. De regering is van plan om van de ad een zelfstandige opleiding te maken en dat intensiveert de trekproef die de ‘bamaad’ voor elke hogeschool is: kiest die academic drift of professional float. Daarnaast ontstaat stelselondermijning door o.a. de driejarige hbo-ba voor vwo-ers, knip-en-plakwerk met externe moocs, experimenten zoals met deeltijdvouchers, verder infantilisering van de instroom in universiteiten door vijfjarige vwo, etc.

Verstoringen van het onderwijs zijn doorgaans niet op opleidingsniveau bedacht, maar het mankeert wèl aan integrale onderwijsprogramma’s met naar het einde toe meer specialisatievrijheid. Er is minder ruimte voor excellentie want onvoldoende (vak-)ethiek, filosofie, academische rijpingstijd. Er is weinig ruimte voor toekomstbestendige generieke kennis en vaardigheden en kritisch vermogen. Terwijl vierjarig wo naar internationale maatstaf te kort is, verknipt de 3+1-structuur het onderwijstraject. De bama-structuur moet op de helling. Dit overbodige keurslijf bemoeilijkt de programmering en inrichting van het onderwijs, de vrije keuze, doorstroming en toegankelijkheid en levert programmatische verarming en ontplooiingsvalkuilen. Onderwijsaanbod zonder bama-korset wordt efficiënter en beter ingericht, en schept ruimte voor kwaliteit voor en van studenten. De ‘Bolognadoelen’ – internationale herkenbaarheid en uitwisseling – lijden niet; de BaMa-titulatuur blijft.

Spot 8. Burgerlijk recht of Private investering

In de besluitvorming – besluiteloosheid – lijkt vaak alsof de opleiding van en voor niemand is. (Hooguit voor de arbeidsmarkt, dus daarover in een volgende aflevering.) Hoogleraren – ooit de spil van elke opleiding – zijn veel met andere dingen bezig, zoals het zoeken van financiering voor hun andere activiteiten. Ze geven nog wel les, maar hebben het boetseren van de opleiding en het opstellen van tentamens gedelegeerd aan junior-medewerkers.

Belangrijk is ook deze vraag: is een opleiding een burgerlijk recht dat publiek wordt bekostigd, of een private investering die out-of-pocket, met bijbaantjes of leningen wordt betaald. Hier staan een modern communautair wereldbeeld en een neoliberaal wereldbeeld lijnrecht tegenover elkaar en bepaalt dit de verhouding tussen financiering met collectief geld en eigen geld. Deze kwestie is bepaalt de financiering en lijkt daarmee ook leidend voor het besturingsmodel. Echter: antwoord op de vraag van wie de opleiding is, waarvoor die is, of wie voor wie betaalt, geeft gèèn indicatie van het juiste bestuursmodel. Daarvoor is doorslaggevend door wie en vooral aan wie onderwijs wordt gegeven en hoe academische vrijheid versus institutionele autonomie wordt gewaardeerd.

Spot 9. Opleidingscommissies gaan Medezeggenschappen

De opleiding is en blijft de centrale onderwijskundige eenheid èn moet daarom de centrale besturingseenheid zijn. Daarom moeten veel bevoegdheden opnieuw in de opleiding worden gegroepeerd. Dat lukt niet met een plichtmatige omzetting van (adviserende) opleidingscommissies in (gekozen) medezeggenschapsorganen. Het type formalisme van aanvaard amendement 34 251 nr. 67 dat opleidingscommissies met allerlei instemmingsrechten bekleedt, functioneert op opleidingsniveau niet. Dit duidt juist op klassiek ‘verdeel en heers’ dat het totaal van medezeggenschapsrechten uitholt. Nadelig is ook dat de juridische invulling en praktische uitvoering van dit amendement een kluwen Gordiaanse knopen oplevert die zelfs door de beste instellingsjuristen nauwelijks zijn te ontwarren en zo voor oc-leden onhanteerbaar worden. Bovendien zijn die instemmingsrechten aan alle kanten beperkt en blijkt medezeggenschap op werkvloerniveau eigenlijk praktisch niet invulbaar. Dit amendement brengt onheil, maar minister en Kamer vonden het mooi.

Spot 10. Bestuurskrach of Onderwijs als Cultuur

Wetsvoorstel ‘Versterking Bestuurskracht’ met bijbehorende amendementen is nog net geen ‘Versterking Bestuurskrach’. De sturing door het opleidingsniveau schiet tekort en blijft hopeloos ouderwets en conservatief. De accreditatie op opleidingsniveau en macrodoelmatigheidstoetsen van nieuwe initiatieven bevorderen die stagnatie; niet vanwege de bemensing van visitatiecommissies met smalle denkers, maar omdat dit model kortetermijndenken stimuleert. Het adagium zou moeten zijn: Onderwijs en Wetenschap als Cultuur.

Colleges van bestuur en faculteitsbazen springen graag in dit deficit, maar zij zijn daarvoor bedoeld noch geschikt. Met een beleid van vervallen van studiepunten, beperking van herkansingen, meer bsa-beleid, honours en overtrokken excellentie, verzaken ho-instellingen hun plicht. In docentenkamers, medezeggenschap en studentenbonden lijkt de pedaal voor tegengas te ontbreken. Het bestel beseft ook niet wie financiert: niet bankiers, vastgoedjongens, topbestuurders of private equity, maar bakkers, baggeraars, boeren, burgers en buienlui: belastingbetalers. 

Opleiding Centraal

Het is noodzakelijk om opleidingen beter te positioneren en de leiding ervan te bewegen om – voordat omstandigheden nopen tot ombouw of afbouw – strategisch en toekomstbestendig beleid te voeren. Dat eist een grotere span of control, meer rationaliteit, flexibiliteit en specialisatiekeuze en meer inbreng van wetenschappers, docenten, studenten, alumni en werkgevers. Dit ontlast het overbelaste (of falende) centrale- en middenniveau. De opleidingen behoeven een grotere bestuurlijke wendbaarheid en weerbaarheid. Één wetsartikeltje over het opleidingsbestuur (9.17 WHW) en alleen voor universiteiten, volstaat niet. Als omgevingsgerichtheid en draagvlak zijn geborgd en externe hypes met nuchterheid worden bezien, weten onderwijsstaven en studenten prima wat voor de opleiding nodig is en waarom. Bovendien moeten de opleidingen dichter aan de knoppen staan om de terecht veelgekritiseerde bestuurscultuur te verbeteren.

Al vereist dit een hoop onderwijsrechtelijke techniek: het is noodzakelijk dat de WHW de organieke gelaagdheid van instellingen zo herschikt dat de opleiding bestuurlijk centraal komt te staan. Mits kundig ondersteund, kunnen instellingen binnen de bestaande wettelijke ruimte hiermee al beginnen. 

Onafhankelijk HO-WHW-adviseur Peter Kwikkers schrijft, in plaats van zijn gekende ‘long reads’, in 2016 elke maand een short read over een achtergrondonderwerp in hoger onderwijs en wetenschap. Overdenkingen vanuit bestuurs- en beleidsjuridisch perspectief. Dit is deel 2. Deel 1 verscheen op 12 januari. Reacties – niet anoniem of onder pseudoniem – kunt u sturen aan scienceguide@triasnet.nl


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK