Pet af voor het onderwijsvolk

Nieuws | de redactie
26 augustus 2015 | Nu hij geen lid van de Raad van State meer is, kan Wim Deetman in alle openheid spreken. “Er is een enorme toename geweest van het aantal studenten, terwijl intussen de eisen werden opgeschroefd. Daar is een prestatie geleverd, dat heb ik in het bedrijfsleven zo niet gezien. En ook elders niet.”

Voor het congres Kwaliteit van Onderwijs gaf hij in gesprek met Marieke Bolle voor het eerst na zijn vertrek als staatsraad zijn visie op de ontwikkelingen en kansen van het onderwijs en ook wel een en ander van zijn eigen Werdegang daarbij. Over hoe hij ermee vergroeid raakte en vol vuur en optimisme kijkt naar wat men in deze sector weet te bereiken. 

“Al die vergelijkingen met vroeger, het is gewoon niet waar. We zijn dankzij het onderwijs met zijn allen meer te weten gekomen. Kijk naar het hoger beroepsonderwijs en de enorme toename van het aantal studenten sinds het begin van de jaren 70. Zonder kostenexplosie, zonder grote ongelukken zijn geweldig veel méér studenten opgeleid.” 

In het boek voor dit congres is een indringend vraaggesprek met Deetman opgenomen, dat u hieronder leest. Het boek ‘De echte dingen’, met alle essays die rond dat evenement zijn verschenen, kunt u hier bestellen. 

‘Functioneel dood’ 

“Net 70 geworden, staatsraad Willem Joost Deetman, en dus ‘functioneel dood’, zoals dat bij de Raad van State binnenskamers heet. In de loop van de ochtend die we pratend doorbrengen, komt er halverwege een vreemde meneer naar de werkkamer kijken. ‘Op 1 juni is ie pas vrij, deze kamer,’ zegt de staatsraad. Even wordt hij hard geconfronteerd met de eindigheid der dingen. Verslag van een lang gesprek met een in plichtsbesef gestaald realist. Een springlevende, optimistische 70-er, die bij toeval in het onderwijs terechtkwam. En ermee vergroeide.

In het archief van de Besturenraad vond hij ooit een boekje van een onderwijsinspecteur uit de negentiende eeuw die zich ernstig beklaagde dat de kwaliteit van het onderwijs zo hard achteruitging. Hij, Wim Deetman, huilt niet mee met de wolven in het bos die klagen over de kwaliteit van het onderwijs. ‘Al die vergelijkingen met vroeger, het is gewoon niet waar. We zijn dankzij het onderwijs met zijn allen meer te weten gekomen. Kijk naar het hoger beroepsonderwijs en de enorme toename van het aantal studenten sinds het begin van de jaren 70. Zonder kostenexplosie, zonder grote ongelukken zijn geweldig veel méér studenten opgeleid. 

Dat is kwaliteit

Kijk naar de mbo-scholen, de universiteiten. Kijk ook naar de enorme prestatie die het basis- en voortgezet onderwijs hebben geleverd. Inmiddels heeft in de grote steden 60 procent van de leerlingen een migrantenachtergrond. Al die kinderen zijn op de basisscholen opgeleid, zijn naar vervolgonderwijs gegaan, en velen haalden een diploma.. Kijk naar burgemeester Aboutaleb van Rotterdam. Hij kwam als kind naar Nederland. Ik denk niet dat hij toen de Nederlandse taal sprak. En kijk waar hij is gekomen. Dat is óók de verdienste van het onderwijs, dat in staat bleek kinderen met een heel andere achtergrond toch te ondersteunen in het bereiken van vooraanstaande maatschappelijke posities’. 

‘Het onderwijs heeft bij die enorme taakveranderingen een geweldige productiestijging gekend. Tegenwoordig gebruiken we overal markttermen voor, ik houd niet van die termen, maar er is een enorme toename geweest van het aantal leerlingen, studenten, terwijl intussen ook de eisen nog eens werden opgeschroefd. Daar is een prestatie geleverd, dat heb ik in het bedrijfsleven zo niet gezien. En ook elders niet. Petje af voor het onderwijsvolk. Daar wordt te vaak aan voorbijgegaan. En ik benadruk dat de politiek dat onvoldoende heeft willen uitspreken. Onderwijs is anders nu; dingen die we vroeger leerden zijn soms ook overbodig geworden. Maar als ik nu kijk naar mijn kleinkinderen, en wat die allemaal in hun mars hebben. En hoe ze dingen ontdekken, en zo jong […]. Het is anders geworden, maar zeker niet minder’. 

‘Ik zeg niet dat er geen dingen fout gaan, in die acht jaar op het ministerie van Onderwijs heb ik voldoende langs zien komen. Wat dacht je. Natuurlijk gaan al die veranderingen met vallen en opstaan. Maar vroeger had je ook dropouts en was ook vormingswerk nodig. Al dat gemekker, ik heb er geen ander woord voor, over kwaliteit, gaat volledig voorbij aan de enorme prestatie die is geleverd. De politiek heeft het onderwijs die pluim niet op de hoed willen steken’. 

‘Dus ik ben optimistisch over het onderwijs, ja. Ik wijs wel nog op een punt waar ik me zorgen over maak: de doorwerking van wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld hersenonderzoek, in de onderwijspraktijk. Met beperkt succes is in het onderwijsvoorrangsbeleid gewerkt aan taal- en rekenachterstanden. Hersenonderzoek laat zien wat wel en niet helpt bij extra ondersteuning. Dergelijk onderzoek moet sneller worden doorvertaald naar de onderwijspraktijk. Dat vraagt een actievere rol van de overheid. Iedereen heeft baat bij een snelle verbinding van onderzoek met de onderwijspraktijk. Ik denk dat het onderwijs op dit punt achterloopt bij bijvoorbeeld een sector als de gezondheidszorg’.

Zuil

Wim Deetman zelf is een sprekend voorbeeld van de emancipatoire werking van de traditionele Nederlandse zuil. En wel van de hervormde CHU-zuil. Hij deed gymnasium bèta op de Populier in Den Haag, en ging vervolgens politicologie studeren aan de VU. Daar werd hij gerecruteerd door de Besturenraad voor het protestants-christelijke onderwijs: als gevolg van de invoering van de Mammoetwet, en de planprocedure in die wet, konden scholen voortaan worden gesticht op basis van prognoses van leerlingenaantallen. ‘Dat is een van de grote verdiensten geweest van Cals, misschien niet eens zo zeer de Mammoetwet als wel de planprocedure in die wet. Er waren veel te weinig scholen voor voortgezet onderwijs en dat zou een ramp geworden zijn’. 

‘Tot dan toe was er, als je bijvoorbeeld leraar wilde worden, de lange weg van ULO, kweekschool en daarna aktes halen in de avonduren naast een baan. Maar die stroom droogde op. De Mammoetwet verplichtte het rijk voortgezet onderwijs te bekostigen op basis van geplande leerlingenaantallen’. 

Hij ging de leerlingenprognoses opstellen, vond het niet onaantrekkelijk iets bij te verdienen naast zijn studie. En na een tijdje vroeg zijn hoogleraar, pedagoog en CHU-er Johan van Hulst, hem tussen twee colleges door om hoofd van de afdeling planning en onderzoek van de Besturenraad te worden. Zijn ouders waren er niet voor, maar hij nam de baan wel aan. Hij kwam bij alle pc-schoolbesturen, zat in departementale werkgroepen, en lobbyde in de Kamer. En dat leverde hem de goodwill en bekendheid op waarmee hij, toen CHU-kamerlid en oud-staatsecretaris Gerard van Leijenhorst hem benaderde, op een verkiesbare plaats op de kandidatenlijst van de CHU voor de Tweede Kamer kwam. In 1978 kwam hij in de Kamer. 

En vóór die tijd was hij keurig netjes afgestudeerd. ‘Cum laude,’ zegt hij met gepaste tevredenheid. De man die in aanvang onderwijs eerder als een uitstap van het gedroomde carrièrepad zag – ‘toen ze me vroegen voor de Besturenraad had ik als aankomend politicoloog hele andere ideeën over mijn carrière’ en opnieuw toen hij als kamerlid de onderwijsportefeuille kreeg toegewezen – ‘ik wou wel eens wat anders […]’ – kwam via het onderwijs misschien wel des te sneller op zijn oorspronkelijk geplande spoor. Lid van de Tweede Kamer, staatssecretaris, minister, Kamervoorzitter, burgemeester, staatsraad. 

En ook nu nog werkt de zuil feilloos bij hem. Gevraagd naar zijn reactie op de recente AOb-enquête over de ervaringen in het onderwijs met de inspectie, vraagt hij: ‘Je bedoelt wat in Trouw stond?’ Niks mis mee, het stond óók in Trouw. De NCRV-gids zal bij hem vast ook nog wekelijks in de bus glijden. 

Onderwijs geen vuilnisvat 

Hij ergert zich aan het gemak, waarmee de scholen problemen op hun bord geschoven krijgen die de samenleving zelf niet kan oplossen. Bij ieder probleem wijst de politiek uiteindelijk naar de scholen. Bijvoorbeeld het veiligheidsprobleem. ‘De samenleving kan dat probleem niet oplossen, gezinnen kunnen het niet oplossen, waarom moeten scholen dat dan wel? Docenten moeten van alles, maar in de samenleving, overal, komt onveiligheid voor. De school is niet het instituut waar in de sfeer van de opvoeding alles dat elders niet lukte op afgewenteld kan worden’. 

‘Neem terrorismebestrijding. De minister spreekt in dat verband krachtige woorden jegens de scholen. Ik hoor dat aan en denk: minister, weet u wel wat u allemaal zegt? Het kan toch niet dat de overheid zegt: je hebt een taak in het opsporen van terrorisme, en tezelfdertijd nalaat hulp of steun te bieden. Scholen worden bij die taak niet geholpen. En vinden ze desondanks toch iets, dan is er geen netwerk. Een overheid die geen netwerken of ondersteuning biedt, kan niet van de scholen verlangen dat ze aan de gang gaan met terrorismebestrijding. Ook al worden op de scholen uiteindelijk heel veel van dit soort problemen verkleind en opgelost’. 

‘Of neem het wetsvoorstel pesten. In plaats van te kijken naar onderliggende problemen, bijvoorbeeld in een gezin, moet een onderwijzer maatregelen nemen. Maar een onderwijzer stuurt een leerling natuurlijk veel liever niet van school. Dat is ook niet in het belang van de leerling. Als zo’n van school gestuurde leerling laterhand [laterhand is Deetmanspeak; een prachtige contaminatie waar Kees van Kooten (demonstructie) jaloers op zou zijn (MB)] in de problemen raakt, zal dat niemand verbazen. Daar zit de samenleving ook niet op te wachten. Ik vind dat de politiek behoedzaam met de scholen om moet gaan. Meer bescherming moet bieden’. 

‘Kijk naar de integratie: de brede school moest het allemaal beter maken. Gelet op de hoge verwachtingen werd die brede school veel te slecht toegerust. Kwaliteitseisen moet je relateren aan de intrinsieke onderwijsdoelen. Ik zeg niet dat je onderwijs van de samenleving moet isoleren, maar wees wel precies en ordelijk als je een oordeel over de kwaliteit van scholen uitspreekt. De samenleving moet zich goed realiseren dat niet alle problemen naar het onderwijs kunnen worden afgeschoven. Onderwijs is allereerst een investeringsgoed. Dat zien nog steeds te weinig mensen’.

Toezicht buitelt over elkaar heen 

‘Als overheid moet je je bekommeren om bewaking van de kwaliteitsdoelen waarvoor de scholen bekostigd worden. Al 200 jaar heeft de overheid in dit land aanhoudende zorg voor het onderwijs. Terecht, onderwijs draagt bij aan de persoonlijke ontplooiing van kinderen, en aan maatschappelijke ontwikkeling. Door verantwoordelijkheid bij te brengen. En ervoor te zorgen dat ieder een maatschappelijke bijdrage levert. Thorbecke voegde daar met de HBS nog een derde doel bij, namelijk het door de economie ingegeven doel. En die doelen verwezenlijkt het onderwijs ook sindsdien’. 

‘En wat zie ik als staatsraad langskomen? Een wetsvoorstel pesten. Dat moet dan een deugdelijkheidseis worden. Ik vind dat de overheidsgreep op het onderwijs erger is geworden. Vanuit de even hartstochtelijke als kortzichtige behoefte om grip op alles te krijgen. En vanuit die behoefte ontstaat in alle sectoren in Nederland de verkeerde reflex: meer regels en meer toezicht. Alsof de werkelijkheid daarmee verandert. Mensen doen hun best, maar niet alles is te voorzien. Dat los je niet op met meer controle en regels. Ik dacht dat we het maakbaarheidsideaal wel hadden afgeschaft, ik was er zelf nooit een aanhanger van, en dan komt het langs de weg van controle en regels weer terug. Maar daarmee los je de problemen niet op. En je moet je ook afvragen: is het papier? Of kan het worden verwezenlijkt? Waar gaat dit over? Niet alles wat je centraal aanstuurt, lukt ook. En er zijn nu eenmaal dingen die je niet kunt voorzien. 

Om die situaties het hoofd te bieden, daarvoor moet je de assertiviteit van docenten versterken, zorgen voor beroepstrots. Niet steeds meer regels en controle invoeren. Toezicht en controle buitelen tegenwoordig over elkaar heen. In alle sectoren in de samenleving, maar ook in het onderwijs’.

‘Daarom vind ik het ook niet direct een goed idee, als burgers mee gaan bepalen wat de inspectie moet toetsen als ze de kwaliteit van het onderwijs toetst. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid heb ik daar bezwaar tegen. De inspectie toetst aan de wettelijke normen. Stel voor dat je vervolgens zegt, nou ja we hebben hier de wettelijke normen, en daar voldoet u aan, maar we hebben ook nog andere normen en daar voldoet u niet aan. Dat lijkt me een tamelijk onbegrijpelijke exercitie. Ik vraag me ook af of de samenleving een eenduidige uitspraak kan doen in zo’n dialoog over kwaliteit’.

Geen grens aan aantal hoogopgeleiden 

‘Je kunt nooit te veel mensen hoger opleiden. Kijk ‘ns, de overheid heeft algemene doelen, die vertaald moeten worden in onderwijsbeleid. En dat is heel simpel in ons land: we hebben geen eigen natuurlijke hulpbronnen, nu met de aardbevingen in Groningen nog minder dan we dachten te hebben. We hebben alleen mensen. Dus moeten we die zo hoog mogelijk opleiden. Dat is goed voor de mensen zelf: met een hogere opleiding heb je betere kansen op de arbeidsmarkt. Dat zie je versterkt op zo’n moment als dit, nu we uit de crisis komen. Maar het is ook goed voor ons land, omdat we zo toegevoegde waarde kunnen genereren. 

Dat geldt voor hoogopgeleiden, maar net zo hard voor mensen met een lagere of middelbare beroepsopleiding. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de scholing van mensen die we nodig hebben om onze publieke ruimte op orde te houden, bijvoorbeeld de veiligheid in de tram. Ook daar moeten we mensen voor opleiden, en hen bovendien banen verschaffen. Dan zeg je als land, dat niet over natuurlijke hulpbronnen beschikt, niet: ‘dat kost geld’. De bekostiging van het onderwijs om de beleidsdoelen te verwezenlijken heeft door de bank genomen altijd goed gewerkt. 

Ons onderwijs presteert ook bij internationale vergelijkingen altijd goed. Ik vind het zorgelijk dat we de internationale koppositie lijken te gaan prijsgeven, die wij sinds de jaren negentig hadden als het gaat om het aandeel hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt. De OESO-cijfers laten dat zien, en ik vrees voor onze positie over tien tot vijftien jaar in OESO-verband’.

Dijsselbloem

‘Dominant in Dijsselbloem is de oproep om het onderwijs nou eens met rust te laten. En geef ze kans om alle veranderingen door te voeren. Maar wat zien we? Het tegenovergestelde. Als ik zie wat hier bij de Raad van State allemaal langskomt, moet ik constateren dat daar niets mee is gebeurd. De bestendigheid van wetgeving raakt ook de kwaliteit van wetgeving. De wetgever zou terughoudender moeten worden, bescherming moeten bieden aan een lerend klimaat op de scholen, voor leerlingen, docenten, en schoolleiders. Daarin past een nadruk op horizontaal toezicht veel meer dan verticaal toezicht. Dat verticale toezicht buitelt over elkaar heen’. 

‘Ik zeg niet dat visitaties geen goed middel zijn. Tenminste, zolang het daar niet gaat in termen van ‘je doet het fout’. Niet onmiddellijk dreigen met sancties. De dreiging met sancties leidt tot strategisch gedrag, waar je niets aan hebt. Veel beter, ook voor het leereffect, is de dialoog aan te gaan. Alle onderwijzers, leraren, hebben een hogere opleiding. Die hadden we toch ontwikkeld zodat we met elkaar in gesprek kunnen gaan? En ook inspecteurs zouden zich kwetsbaar moeten opstellen. Leren van praktijken bij anderen, inzichten, die anderen verworven hebben. Als je niet oplet, is het gevolg van sanctiedreiging dat de beste mensen op de scholen worden ingezet voor verantwoording. Ja, waar zijn we dan mee bezig? Die wil je toch inzetten op je kerndoelen?’ 

‘Oefenen voor een inspectiebezoek is absurd. Het wordt tijd voor een reorganisatieslag in het toezicht. Horizontaal toezicht kost tijd en geld, dat begrijp ik, maar het helpt wel. Echt’.

‘We durven minder. We durven minder van fouten te leren. We zouden assertiviteit meer moeten stimuleren. Hoe zit het met de beroepstrots? Kijk naar een beroepsgroep als de artsen. Daar werkt het systeem van intercollegiale toetsing vrij aardig, lijkt mij. In dialoog worden behandelmethodes aangepast, vindt vernieuwing breed doorvoering in patiëntenzorg. In plaats daarvan maken we van het inspectiebezoek in het onderwijs een bureaucratische exercitie’. 

Status van het vak van leraar 

‘Het aanzien van het vak van leraar is volgens mij een perceptieprobleem. Dat gaat over zelfbewustzijn, bejegening, respect. Als ik hier zeg: ‘ach dat werk bij de Raad van State is ook maar zozo,’ dan leidt dat niet tot aanzien van het werk bij de Raad. Salaris lijkt mij bij de waardering van het vak van leraar een bescheiden rol te spelen’. 

‘Ik heb indertijd de salarisherziening door moeten voeren, ik besef dat. Die salariskorting was weliswaar een bezuiniging, maar een tijdelijke. We zijn inmiddels een stuk verder. Bij de invoering, enkele jaren later, van de salarisherziening is de korting stapsgewijs ongedaan gemaakt. Nee, ik denk niet dat de hoogte van het leraarssalaris een negatieve invloed heeft op de status van het vak’. 

‘Er is wel een probleem dat om een oplossing vraagt: het carrièreperspectief van de leraar. Er zijn nu eenmaal mensen die het geen 40 jaar kunnen opbrengen om iedere keer weer dezelfde leerstof te onderwijzen. En dan zit je wel met een probleem’. ‘Enkele jaren na de salarisherziening heb ik indertijd als minister die maatregel getroffen dat je er als leraar op je 55e uit kon, als er een jonge onderwijzer voor in de plaats kwam. Die maatregel leverde geld op, maar bracht ook het probleem scherp naar voren’. 

Deetman bouwt zijn redeneringen en zijn anekdotes rustig op en telkens als je denkt dat de clou al geweest is zegt hij: ‘en nou komt het’. En dan komt er weer een volgende episode. ‘Jaren later kreeg ik nog ansichtkaarten van vakantiebestemmingen van leraren, die schreven een bedankje voor de regeling. Ze waren uitgekeken op hun vak, en konden onvoldoende arbeidsvreugde opbrengen voor hun lesgevende taken. En nou komt het: eentje schreef zelf: als die maatregel er niet was gekomen, zou ik er niet meer geweest zijn. Maar die maatregel is al lang niet meer van kracht, en daar ligt wel een vraagstuk dat raakt aan het aanzien van het vak van leraar. Verder niet. Gezag verwerf je op de inhoud, en is, gelukkig maar, geen automatisme meer’. 

Onderwijs-arbeidsmarkt

Bij de nuttige invloed van het bedrijfsleven, de arbeidsmarkt, op de inhoud van het onderwijs plaatst hij vraagtekens. ‘Het bedrijfsleven kan lang niet altijd de eisen goed formuleren. Een bedrijf als Mercedes in Duitsland doet dat dan ook niet, maar betaalt de opleiding van academici die dan worden ingezet op allerlei plekken in het productie- en verkoopproces. Dat is een mooi voorbeeld, maar in de praktijk van bijvoorbeeld het middelbaar beroepsonderwijs in Nederland, het vakonderwijs, blijkt de inhoud van de opleiding wel eens heel anders te zijn dan de praktijk van de beroepsuitoefening, ook in de jaren nadat men de school heeft verlaten. En als de arbeidsmarkt onvoldoende functioneert, kun je leerlingen in dat beroepsonderwijs simpelweg geen stageplekken aanbieden. Toch kun je die banden met het bedrijfsleven niet doorknippen. Er zijn nu eenmaal altijd leerlingen die de combinatie van leren en werken nodig hebben om een diploma te kunnen halen’. 

Bronneman heeft absoluut een punt, dat onderscheid tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs is achterhaald. Kijk, de Mammoetwet van Cals bood een samenhangend en sluitend onderwijsstelsel, waar altijd mobiliteit tussen onderwijsvormen mogelijk was. En dan is daar weliswaar dat vraagstuk waar de middenschooldiscussie een antwoord op probeerde te geven: de vroege selectie. Kinderen die op elf-, twaalfjarige leeftijd al voorsorteren op hun schoolloopbaan en maatschappelijke carrière. Maar in de grote scholen, met alle onderwijstypen, kun je daar iets aan doen. Als die weg nu steeds moeilijker wordt, dan missen we de boot’.

 Loslaten 

Is Wim Deetman afstandelijker geworden in de afgelopen decennia? ‘Dat zou de leeftijd misschien met zich mee moeten brengen en mijn huidige positie zeker. Maar een bestuurder kan nooit afstandelijk zijn. Die moet voeling houden met de basis. Luisteren is hard werken, inzichten bijstellen, toetsen aan de praktijk, denken over andere oplossingen. Een bestuurder kan zich geen afstandelijke houding permitteren. Maar je moet wel los durven laten’. 

Het gesprek wordt opgenomen met een smartphone die midden op de tafel ligt van het ‘zitje’, waar Deetman graag zit, in wat hij gemakkelijke stoelen vindt, ook al zijn die nog altijd zeer rechtop. Loungen is niks voor Wim Deetman. Rechtop dus in die ‘gemakkelijke’ stoelen gaat het gesprek uiteindelijk en onvermijdelijk over van alles en nog wat, kinderen, kleinkinderen. Hij toont zijn aangename verwondering over alles wat zijn kleinkinderen kunnen met een smartphone of een notebook. Dat het internet toch een enorme democratisering mogelijk maakt van kennis. 

Alles wordt transparant, in het onderwijs, in de gezondheidszorg. Instellingen die zich niet meer kunnen veroorloven dingen achter te houden. Begint over een spel dat hij met zijn kleinkinderen speelt met stokjes. En doet voorovergebogen, midden op de hoge salontafel voor hoe dat gaat met die stokjes. Schuift daarvoor mijn smartphone opzij. En doet hij het erom of niet? Drukt de microfoonfunctie van mijn smartphone daarbij weg. Behendig en ongemerkt. Een lesje loslaten voor de interviewer.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK