Isolement van de leraar doorbreken

Nieuws | de redactie
1 december 2014 | Door onderwijs op een andere manier te organiseren kan meer tijd en ruimte ontstaan voor onderwijsontwikkeling en individuele aandacht voor leerlingen. Dit kan het professionele isolement waar veel leraren in verkeren doorbreken. “Scholen zijn veelal nog vrij naar binnen gerichte organisaties”

Dat stellen Marco Snoek en Henk Sligte naar aanleiding van de uitkomsten van hun kwalitatief onderzoek naar de opbrengsten van het innovatieprogramma InnovatieImpuls Onderwijs (IIO), dat is uitgevoerd door het Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de HvA en het Kohnstamm Instituut.

IIO is in 2010 gestart als subsidieregeling voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Zo’n 150 scholen, verspreid over het hele land hebben deelgenomen aan één van de vijf experimenten van IIO. De scholen werden daarbij ondersteund door CAOP en Kennisland. Doel van IIO was om te experimenteren met nieuwe aanpakken die kunnen leiden tot grotere arbeidsproductiviteit in scholen.

Vernieuwingskracht van scholen zelf

Aan de inrichting van IIO lag de gedachte ten grondslag dat scholen zelf plannen kunnen maken om voor hen passende oplossingen te creëren voor het verwachte lerarentekort. Door het verhogen van arbeidsproductiviteit. Bijbedoeling was om zo de vernieuwingskracht van scholen zelf, van binnen uit, op gang te krijgen. Het was daarom van belang de scholen eerst zelf plannen te laten maken met oplossingen voor het lerarentekort. Dat heeft geresulteerd in vijf innovatieconcepten, waarvan één in het primair en vier in het voortgezet onderwijs:

–       Slim Fit: het vervangen van reguliere klassen door ‘units’ van 70 à 90 leerlingen, waarin leerkrachten in een gedifferentieerd team samenwerken met mensen van binnen en buiten de school (60 gestarte scholen PO in 2011; daarnaast 47 controlescholen);

–       Leerlingen voor Leerlingen: bovenbouwleerlingen maken onder begeleiding van een vakleraar en een mediaspecialist filmpjes voor onderbouwleerlingen waarin ze vakspecifieke, veel voorkomende vragen beantwoorden (27 scholen VO);

–       Onderwijsteams: werken in teams van leraren die samen lesgeven aan grotere groepen leerlingen, bijgestaan door onderwijsondersteuners en een digitale leeromgeving (25 scholen VO);

–       Videolessen: Samen ontwerpen en inzetten van Videolessen voor onderwijs op afstand (17 scholen VO);

–       E-klas & PAL-student: inzetten van rijke elektronische leeromgevingen, waarbij studenten als Persoonlijk Assistent Leraar worden ingezet (29 scholen VO).

In het onderzoek dat is uitgevoerd door Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de HvA en het Kohnstamm Instituut ging het om het in kaart brengen van de opbrengsten van die innovaties en om het zicht krijgen op de wijze waarop de innovatieprocessen in de verschillende scholen verlopen zijn. De nadruk lag in het onderzoek niet zozeer op de effecten op de arbeidsproductiviteit, maar juist op andersoortige opbrengsten voor de school. Door de belangrijkste succes- en faalfactoren op de scholen in kaart te brengen zouden lessen getrokken kunnen worden voor innovatieprocessen in scholen.

Leerling met meer zelfverantwoordelijkheid

Aan de hand van 18 focusgesprekken met meer dan 150 betrokkenen (naast sleutelpersonen uit de landelijke projectleiding ook leraren, projectleiders en schoolleiders uit ruim 90 scholen) is een beeld ontstaan van de opbrengsten van vier jaar IIO.
Globaal genomen is er binnen de scholen met vier dingen geëxperimenteerd:

  • Groepering van leerlingen: grotere groepen, heterogene groepen, leerlingen van verschillende scholen,
  • Een andere inzet van ander personeel: vormen van teamteaching, inzet van onderwijsondersteuners, studenten als persoonlijke assistent van de leraar (PAL), leerlingtutoren, vakinhoudelijke experts van universiteiten,
  • De rol van leerlingen in het onderwijsleerproces: meer zelfverantwoordelijkheid en zelfstandig werken,
  • De inzet van ICT en e-didactiek: E-klassen, videoverbindingen tussen klassen, vakinhoudelijke filmpjes die door leerlingen gemaakt waren,

Dit leidde tot opbrengsten op drie niveaus:

  • operationeel (in het dagelijks handelen van leraren en leerlingen),
  • formeel (in de structuur, organisatie en logistiek van de school) en
  • ideëel (in het denken van leraren, schoolleiders, ouders, …).

Meer maatwerk, meer verantwoordelijkheid

Na een aanloopperiode (voor het ontwikkelen van materialen, oefenen, …) bleek het onderwijs efficiënter verzorgd te kunnen worden. Dat is niet vertaald in bezuinigingen, maar creëerde juist nieuwe mogelijkheden: kleine scholen konden hun deuren langer open houden, eindexamenvakken met weinig leerlingen konden toch aangeboden worden. Daarnaast werd de tijd die vrij kwam gebruikt voor het ontwikkelen van onderwijs en voor het geven van meer individuele aandacht aan leerlingen. Daarmee veranderden er ook zaken voor leerlingen: ze kregen meer maatwerk, konden een beroep doen op verschillende leraren en onderwijsondersteuners, kregen meer eigen verantwoordelijkheid en konden gebruik maken van meer onderwijsmaterialen. Scholen konden naar hun gevoel op deze wijze beter vorm geven aan passend onderwijs en gepersonaliseerd leren.

Sligte: “De nieuwe organisatievormen en nieuwe leermiddelen die ontwikkeld werden vroegen ook om nieuwe didactische aanpakken. Dat betekende dat leraren gedwongen werden om uit hun routine te stappen. In veel scholen leidde dat tot meer professionele gesprekken binnen teams over onderwijs en leren.”

Daarmee werd het isolement doorbroken waar veel leraren zich in bevinden doordat ze vaak als leraar alleen voor een klas staan. In verschillende experimenten werden leraren door het invoeren van vormen van teamteaching gezamenlijk verantwoordelijk voor het verzorgen van onderwijs. In andere experimenten werden leraren uit verschillende scholen gezamenlijk verantwoordelijk voor het ontwikkelen van nieuwe leermaterialen. Die wederzijdse afhankelijk stimuleerde een professionele dialoog tussen leraren”.

Focus op dreigend lerarentekort

Uit de ervaringen zijn verschillende lessen te halen die van belang zijn voor het inrichten van innovatieprocessen in scholen. Een belangrijke voorwaarde is dat de verandering betekenisvol moet zijn voor alle betrokkenen. De focus op het dreigende lerarentekort was wel betekenisvol voor overheid en bestuurders, maar dat was geen echte concern van leraren. Pas toen voor hen duidelijk werd wat onderwijsinnovatie hen kon opleveren, begon IIO voor hen te leven. Toen duidelijk werd dat ze door middel van nieuwe aanpakken beter aandacht konden geven aan leerlingen, beter of leuker onderwijs konden verzorgen of meer ruimte hadden voor onderwijsontwikkeling, werden zij enthousiast.

Dat betekent dat bij innovatieprocessen er veel aandacht moet zijn voor eigenaarschap op alle niveaus: overheid, bestuurders en schoolleiders, leraren, en ouders en leerlingen. Tijdens de gesprekken bleek dat de scholen slechts heel beperkt expliciete innovatietheorieën hanteerden. Veranderprocessen krijgen veelal vorm op basis van ervaring en intuïtie. Er is nog veel te winnen door te investeren in de innovatiekundige expertise van leraren en schoolleiders. Bij leraren gaat het overigens niet alleen om ontwikkeling van het repertoire als veranderaar, maar ook als leraar (rond nieuwe didactische aanpakken) en als arrangeur van onderwijs, waarbij gebruikt gemaakt wordt van uiteenlopende materialen die (bijv. op internet) beschikbaar zijn.

Scholen zijn veelal naar binnen gericht

Kennisdeling tussen (en soms ook binnen) scholen komt nog lastig van de grond. Scholen zijn veelal nog vrij naar binnen gerichte organisaties. Voor kennisdeling moeten structuur en faciliteiten georganiseerd worden. De bovenschoolse netwerken van vakdocenten die samenwerken aan ontwikkeling van lesmateriaal waren krachtig, zeker dankzij de vakdidactische ondersteuning vanuit universiteiten.

Volgens Snoek en Sligte laat het project InnovatieImpuls Onderwijs ook zien dat betrokkenheid van ministerie en Inspectie van groot belang zijn. Bij ingrijpende vernieuwingen waarbij nieuwe nog onbekende vormen van onderwijs ontstaan en bestaande kaders en uitgangspunten worden los gelaten (derde orde verandering of transformatie), komen ook de bestuurlijke en beleidsmatige kaders en regelgeving ter discussie te staan. Snoek: “De nauwe betrokkenheid van het ministerie van het IIO-project hielp om bestuurlijk belemmeringen aan te pakken. IIO liet ook zien dat langlopende projecten een zekere mate van flexibiliteit vragen om gaande het project de doelen en uitgangspunten bij te kunnen stellen. In het geval van IIO was de aanleiding een dreigend lerarentekort. Toen dat (nog) niet kwam, bleek het project ook andere mooie dingen op te kunnen leveren voor scholen, leraren en leerlingen.”

Link naar het onderzoeksrapport:

http://www.kohnstamminstituut.uva.nl/rapporten/beschrijving/ki926.htm#.VHnuNxt0zIU

Link naar InnovatieImpuls Onderwijs:

http://www.innovatieimpulsonderwijs.nl/


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK